De Biesbosch, als mooiste natuurgebied van ons land, is natuurlijk een heel mooi plekje om een restaurant te bouwen. En dat hebben ze dus gedaan, het ligt precies op onze route. We gaan er eten. Met het zicht op de oevers en de ondergaande zon. Die zon die in Nederland vaak ondergaat op Ruysdaalse wijze. Vlagen grijs en blauw vermengd met amber en oranje. Die zon die door iedere Nederlander zo hogelijk gewaardeerd wordt omdat ie zeker niet vanzelfsprekend is. Als hij zich dan ook laat zien tot het bitterzoete einde van zo’n dag dan maakt dat menigeen opslag nostalgisch.

Het kost me dan ook niet veel moeite om te genieten, temeer daar ik een heerlijk dagje wellness erop heb zitten met mijn lief. Het restaurant zit tjokvol. Kennelijk hadden meer mensen geen zin om te koken op deze voorjaarsavond. Ik zak een beetje onderuit met een glas droge witte in mijn hand en kijk naar buiten. Aan de overkant zie ik een man die een vuurtje stookt in een grote ton. Een zwerver zo te zien.

Kort verhaal, de overkant

Kijk ze daar nou zitten.

De volgevreten zelfvoldane types. Allemaal hetzelfde, allemaal zielig. Dat ze dat van mij denken is hilarisch. Ze hebben het zo mis. De burgerlijkheid voorgoed vaarwel zeggen is het beste dat ik ooit gedaan heb. Alleen onvindbaar worden in Nederland… Dat gaat niet meer. Geregistreerd ben je, zelfs al ben je dakloos. Mijn thuis is de Biesbosch, al jaren. Het bevalt me prima. De heilsoldaten geven me een vaste uitvalsbasis als het vriest en verder is dit mijn plek onder de zon.

Sinds een paar maanden zit aan de overkant dat restaurant. En nu heb ik elke avond uitzicht op de voorspelbare volgzame sujetten waar ik zo’n hekel aan heb gekregen. En maar kijken naar mij, alsof ik een bezienswaardigheid ben. Omdat ze zelf niks meer meemaken en allang uitgekeken zijn op de persoon die tegenover hen zit en die zogenaamd het belangrijkste is in hun leven. Iedere avond zie ik koppels die elkaar nog geen tien woorden te zeggen hebben. Alleen het eten naar binnen hooien en dan weer naar huis.

Ik wijs naar hem, ‘Kijk hij kookt ook een potje.’

‘Zijn kaart zal wel iets minder uitgebreid zijn,’ lacht mijn man.

We zien hoe de zwerver het vuur hoog opstookt. Met de prachtige kleuren van de zonsondergang op de achtergrond lijkt het bijna gezellig daar.

We praten even over hoe iemand zover komt en wat een armoe het eigenlijk is dat er in ons zogenaamd welvarende land zoveel mensen tussen wal en schip dreigen te vallen.

‘Volgens mij is eenzaamheid een veel groter probleem dan vroeger,’ zeg ik.

‘Maar echt verdwijnen kun je toch ook niet. De instanties weten je altijd te vinden.’

‘Zou zo’n man ook een uitkering ophalen elke maand? Waar leeft hij anders van?’

‘Geen idee, vraag het hem,’ schertst  mijn man terwijl hij wijst.

Wijzen, dat kunnen ze. Ze vinden zichzelf bofkonten omdat ze het zoveel beter hebben dan ze denken dat ik het heb. Maar het is andersom. Dat koppel bij het raam, ze praten over me, dat kan zien. Ze snappen er niks van. Hebben medelijden in het gunstigste geval. Of ze vinden dat het m’n eigen schuld is. Als ze nog het vermoeden hebben, dat je je eigen leven kunt maken en dus ook breken. Nou, daar komen ze achter.

Daar heb je m’n maatje, wordt het toch nog gezellig. De begroeting is zoals altijd stoïcijns. Ze heeft teveel meegemaakt. De communicatie is verstoord net als al het andere. Het doet er niet toe. Haar binnenkant deugt, dat is wat telt. En ze leeft net als ik, we begrijpen elkaar zonder woorden. Ze komt naast me staan en ik por het vuur nog eens op. Ik sla een arm om haar heen, ‘Lekker warm mop.’

‘Kijk dan, hij heeft een date, haha.’

‘Of gewoon een vrouw.’

‘En dan samen zwerven? Dat denk ik toch niet.’

De serveerster komt vragen of we naar een andere tafel willen verhuizen omdat juist deze is besteld door vaste klanten. Niet van harte gaan we toch. Het uitzicht is nog steeds riant daar niet van. We eten een voorafje en leunen moe en voldaan achterover. Nog een glas wijn, het leven is goed.

We zien bootjes langsvaren klein en groter, met en zonder zeil en een kajuitsloep die hier bijzonder op zijn plek lijkt. Na iedere boot zie ik het zwervers duo weer opduiken. Op de een of andere manier passen ook zij in het plaatje. De setting is zoals hij is, het leven in al zijn schakeringen, denk ik.

Er vaart weer een prachtige boot voorbij. We praten even over de gevangen vrijheid op een boot.

‘Gek eigenlijk dat het voor de meeste mensen vrijheid belichaamt terwijl je eigenlijk best vastzit op een zeer beperkt aantal vierkante meters.’

‘Maar je kunt wel gaan waar je wilt,’ zegt mijn man heel mannelijk.

‘Of waarheen de wind je blaast,’ voeg ik er romantisch aan toe.

Nou,’ nuanceert  hij direct, ‘Het mag dan een fors gebied zijn, het kent wel grenzen hoor, het is de oceaan niet.’

‘Hé, kijk, ze zijn weg.’

De ton duikt achter de boot vandaan, het vuur schiet er minstens een halve meter uit, maar er staat niemand meer bij.

‘Kom mop, onze tafel is al klaar.’

Ik duw haar langzaam in de richting van de brug en we gaan. Ik kijk nog even achterom naar de ton. Het vuur is wel pittig. Maar met al die toeschouwers zal het zo’n vaart ook weer niet lopen.

 

‘Zo’n vuur kun je toch niet zo achterlaten?’ zeg ik wijzend naar de overkant. De zon is nu onder en het schemert volop.

‘Die vaste klanten laten op zich wachten.’ Ik kijk naar de tafel waar wij zo nodig vandaan moesten. ‘

Ons hoofdgerecht vraagt enige aandacht maar we houden de overkant toch tussendoor in de gaten. Halverwege de biefstuk is de politie te water ter plaatse.

Ze bekijken de zaak maar ondernemen niets. We volgen de gang op de voet. Iedereen die aan het raam zit evenzo. Het is alsof we in theater zitten, het heeft onze volle aandacht. Een minuut of tien later volgt de brandweer te water.

‘Joh, dat dat bestaat,’ zeg ik verbaasd.

Vakkundig en snel wordt het vuur gedoofd.

Een paar minuten later is er niets meer dat herinnert aan het tafereel. Alleen de ton. In Nederland is zelfs ontsporen aan banden gelegd, denk ik met een zekere ironie. We eten een toetje en kijken het donker in waar nu bijna niets meer is te onderscheiden.

‘Waar zouden ze zijn gebleven?’

‘Waarom boeit het je?’ stelt hij me een wedervraag.

‘Nou, ik zit daarover te denken, zouden ze in de gaten hebben gehouden hoeveel mensen bezig waren met hun vuur?’

‘Je bedoelt van een afstandje toekijken? Waarom?’

‘Gewoon als slapstick, hoe klein mensenlevens in wezen zijn en hoe geregeld.’

‘Ik zou niet willen ruilen.’

We rekenen af en mijn man merkt op, ‘Je vaste klanten zijn vanavond niet zo vast gebleken.’

De serveerster lacht verlegen, ‘Eerlijk gezegd gaat het al dagen zo.’

We kijken haar bevreemd aan.

‘Iedere avond belt ie op dezelfde tijd. Die specifieke tafel moet het worden, en hij komt nooit opdagen.’

‘Maar waarom houd je de tafel dan steeds vrij?’

‘Omdat hij zegt dat ie de burgemeester is en we het risico niet durven nemen dat niet te geloven.’

‘Ik zou het gemeentehuis maar es bellen meisje, je wordt in de maling genomen,’ zegt mijn man lachend.

We lopen naar de auto en ik kijk nog eenmaal naar de overkant. In mijn fantasie liggen ze nu samen op een fijn warm plekje te knuffelen met elkaar. De romantiek stijgt naar mijn hoofd.

Mijn handigheid met sloten komt af en toe nog goed van pas. Als we zitten valt me weer op hoeveel mensen niet meer willen. Er is teveel voer, veel teveel. En iedere avond gaat alles de ton in. Brood, salades, vlees, aardappels, taart. Ik heb het uitgestald op de mooiste tafel van het restaurant. We zitten naast elkaar op de bank met het meest vorstelijke uitzicht. Eten zwijgend. Kijkend naar de overkant van ons leven. De laatste dagen zetten we een stap in de overvloed, maar behalve een volle maag houden we er weinig goeds aan over.

‘Mop, niet om het een of ander, maar deze truc kunnen we natuurlijk niet blijven uithalen. En ik heb het ook wel weer gezien hier, jij?’ Ik leg mijn hand op haar knie.

Ze knikt en kust me.